dinsdag 3 juli 2012

San José, 2 juli 2012


Alles doet me zeer, zelfs mijn tenen.  Een heel plezierig weekend gehad met een groep kendoka uit Panama en hun professionele Japanse sensei.  Het was wel typisch Latijns ritme: iedereen stond constant te babbelen, als ze geen zin meer hadden stopten ze de oefeningen waar ze mee bezig waren, als ze dorst hadden gingen ze rustig een pipa friaatje drinken  en als ze moe waren gingen ze zich verstoppen zodat je ze luid protesterend terug de dojo in moest sleuren. 
En dan een toernooi waarbij ze blijkbaar hadden afgesproken dat ze elkaar geen pijn zouden doen, de wedstrijden duurden dus eindeloos.
Maar de sfeer zat er in en we gaan dit zeker snel nog eens doen.  Merkwaardig: iedereen had partner en kinderen bij, die urenlang op stoeltjes zaten te wachten tot alles voorbij was en dat terwijl ze zich toch maar op 100 meter van de Hemel bevonden: een McDonalds's.

Het gat in de stoep voor ons huis zit er nog steeds.  En nu zijn de machines en de werklui vertrokken en ziet het er niet naar uit dat het snel gemaakt zal worden.  De stratenmakers zijn nu dringend ergens anders nodig: opeens was er een krater in de snelweg tussen San josé en de luchthaven, alsof een meteoriet was ingeslagen.  De hele weg over een lengte van 20 meter verdwenen, in beide richtingen.  En niemand weet hoe dat monstergat er precies gekomen is.  En niemand weet hoe ze het gaan herstellen.  Omdat er hier niet zo heel veel wegen zijn in dit land moet iedereen die van en naar de luchthaven wil een grote bocht maken naar de kust om dan weer het binnenland in te rijden, een omweg van zeker 3 uur.
Dan heb ik meer geluk: nog dezelfde avond dat ze het gat hadden gegraven, hebben de wegenwerkers een bruggetje gemaakt voor onze oprit zodat ik toch binnen en buiten kan, als enige in ons blok.  Dat heb ik te danken aan de goodwill van de peones, die ik elke morgen een thermos koffie bracht en elke middag bier, dat ze stiekem gingen opdrinken achter hun wals.  Mijn buren waren niet zo vooruitziend en moeten dat nu uitzweten, de gierige pinnen.

Zaterdagavond was er een stratenloop in ons dorp.  De 700 meter van Escazú of zoiets, met halverwege een stop voor koffie.  Het was weer op z’n tico’s: de straten waren niet afgesloten en dus moesten de deelnemers in het pikkedonker in de berm, die door de regen een enkeldiepe modderbrij is geworden, in de uitlaatgassen de berg op sukkelen.  Ondertussen probeerden dolle chauffeurs die woedend waren dat er voetgangers op de openbare weg waren, hen omver te rijden.  Soms lukte hen dat maar meestal niet: de meerderheid van de lopers bereikte ongeschonden het eindpunt. 

Arbeid is hier spotgoedkoop en dat merk je ook.  Als je een winkel binnengaat wordt je meteen aangesproken door een verkoper die wil weten of je iets nodig hebt, een vraag hebt of een mandje wil.  Vervolgens blijven ze achter je aan lopen om je af en toe, zonder directe aanleiding, te vragen of er echt niets is dat ze voor je kunnen doen.
Bij de kassa staan mannetjes klaar om je boodschappen tegen een kleine vergoeding in te pakken en mee te dragen naar je auto.  Ze kijken vaak beteuterd als ze merken dat ik mijn aankopen liever zelf in mijn rugzak stop en lopend naar de winkel ben gekomen, broodrover die ik ben.
Ben je wel met de auto, dan kun je die overal laten bewaken door mannetjes met een knuppel en een pet met SECURITY of ARMY op. 
In de winkels heb je mensen die de hele dag niets anders moeten doen dan pakken koffie en rijst en suiker weer mooi glad strijken en weer op mooie stapeltjes leggen. 
Producenten van toiletartikelen sturen mensen naar de supermarkten die je moeten overhalen hun merken te kopen en niet die van de concurrentie.  Zo’n massa verveeld kauwende aanprijsjuffrouwen schrikt echter eerder af dan dat het doet kopen: als je een tube tandpasta neemt, wordt je meteen omringd door vertegenwoordigsters van de andere merken die willen dat je van je voorgenomen aankoop afziet, terwijl het meisje van het merk dat je gekozen hebt probeert haar concurrentes weg te jagen.  Soms worden er zelfs klappen uitgedeeld, wat alleen amusant is als het niet om jou is dat ze vechten.
 Zelfs het kleinste winkeltje heeft een bewaker, die met getrokken pistool (holsters zijn te duur) of met de riot gun dieven op een afstand moet houden.  Ik voel me daar niet echt veiliger door, zeker niet als ik ze na hun werk gewapend en wel naar de kroeg zie trekken.  Er zouden in Costa Rica trouwens 600 000 vuurwapens zijn, toch veel voor een land dat zo trots is op zijn vredelievendheid.

Boven Escazú beginnen de bergen.  De hoogste berg heet de de Pico Blanco en op de top ervan staat een groot kruis. Ik had mijn ‘because it’s there’-moment en besloot daarnaartoe te wandelen.

Hoe hoger je de helling op klimt, hoe kleiner de huizen worden, hoe donkerder de gezichten, hoe luider de hiphopmuziek, hoe schimmiger de autowerkplaatsen.  Gelukkig loop ik er altijd heel sjofel bij zodat niemand veel aandacht aan mij besteedde; Alajuelita is een gevaarlijke buurt.
De begroeiing verandert ook: de tropische planten maken plaats voor naaldbomen. 
En dan plotseling waan je je in Toscane: het ene palazzo naast het andere, compleet met paardenstallen en binnenzwembaden en gastenverblijven.  Daar wonen de echte rijken, hoog boven de Centrale Vallei.
Daar voorbij begint de echte beklimming: paden die zo steil zijn dat je achterover valt als je je opricht, vol met scherpe keien en diepe afgronden.  De lucht is er ijl en de zon heet.  Langs de kant van de weg liggen verbleekte botten en achtergelaten rugzakken. Gieren cirkelen likkebaardend laag boven je hoofd. Maar uiteindelijk bereikte ik de top: verbrand, uitgedroogd, geschaafd maar trots.  De koning van de wereld!  De Hillary van de Cerro de Escazú.
Shit: verkeerd.  Ik had me ergens vergist en het verkeerde pad genomen, waardoor ik op de berg naast die met het kruis stond.  Maar niet getreurd: het uitzicht is hetzelfde.  Aan de ene kant zie je de hele Centrale Vallei met zijn miljoen inwoners en als je je omdraait lijkt het alsof je in de Andes bent met bergpieken en meren; je zou niet eens verbaasd zijn als er een lama voorbijkwam of er panfluiten begonnen te spelen.
Mooi.

Tenslotte, een beeld van de stress waar ik als grote baas van de boel nu aan lijd:
(Mijn Zwitserse collega naast mij ziet ook zwaar af, de derde aan tafel plant een drugsdeal)

En denk maar eens goed na over de wijze woorden van de grote Terry Pratchett: “The presence of those seeking the truth is infinitely to be preferred to the presence of those who think they’ve found it”.  Dat geldt dus ook voor u.


Wie leest dit eigenlijk vanuit Rusland?  En vanuit de VS?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten