We hebben een kersboom gekocht. Geen echte, eerder een dikke tak van een cypres of zo die hier aan de kant van de weg verkocht wordt bij gebrek aan sparren. We hebben hem versierd en in huis hebben we lichtjes opgehangen en een kerststal gezet; allemaal heel sfeervol.
Op school hebben de kinderen christmas charols gezongen en wij een traan weggepinkt bij zoveel belgerinkel en kindergezang.
Overal ligt nepsneeuw en zie je foto's van mensen die in dikke truien en met gebreide mutsen op hun hoofd en warme sjaals om hun hals bij een groot haardvuur gezellig staan te doen terwijl ze hun handen warmen aan mokken hete chocolademelk. In Zuid-Afrika droeg de kerstman een zwembroek maar hier gaan ze voor het volle ornaat: hartje winter in Noord-Amerika of Scandinavië. Op straat zie je nu kindjes lopen met wollen mutsen en wantjes, omdat het in december nu eenmaal koud hoort te zijn. Dat die kindjes voor de rest t-shirtjes, korte broekjes en sandalen dragen maakt niets uit, als ze die mutsen en wanten maar dragen en toch een beetje lijken op gringo's in de winter.
Om toch te voelen wat winter eigenlijk is, hebben Casper en zijn klasgenootjes de dievriezer van een invoerder van etenswaren bezocht. Voor het eerst zagen de Ticootjes sneeuw en ijs, waar ze al zo veel over gehoord hadden. Zoals kindertjes in Europa een exotische plantentuin bezoeken, gaan ze hier dus op schoolreis naar een diepvriezer. Zo is elk land anders.
Vorig weekend hebben we de Notenkraker gezien. Die wordt hier elk jaar opgevoerd in het Teatro Nacionál, een piepkleine versie van de Bourlaschouwburg. Zo klein dat er niet eens een orkest in past. Maar binnen één weelde van rood fluweel en bladgoud en stoelen die gemaakt werden toen de benen van het publiek nog minder lang waren. Heerlijk nostalgisch.
De solodansers waren van het Ballet van New York en heel professioneel. Het corps waren leden van de plaatselijke balletclub en samen met de plaatselijke technici zorgde dat voor een vrolijke janboel: de muziek begon te vroeg of te traag of bleef hangen, de verkeerde decorstukken werden naar beneden gelaten en haastig weer opgetakeld, figuranten trapten op de zoom van elkaars jurken of weigerden het podium te verlaten na hun scène of zwaaiden naar vrienden in de zaal, het gordijn floepte onverwachts dicht en het licht ging uit; kortom: we hebben ons uitstekend vermaakt.
En natuurlijk zaten ze ook deze keer in het publiek: de Kenners. Nog voor de laatste maat van elke scène werd ingezet begonnen ze al te klappen, zodat iedereen goed merkte dat zij het ontwikkelde lieden zijn die hun klassiekers kennen. Ze jutten elkaar op en het eindigde ermee dat ze elk bij het einde een aparte staande ovatie inzetten, terwijl de verbaasde dansers die nog aan rondhuppelen en -springen waren de muziek niet meer konden horen en de finale eindigde in chaos met iedereen die zo maar wat op zijn eigen ritme danste; dit alles tot ergernis van de Kenners en tot groot vermaak van alle anderen.
We zijn naar zee geweest! Naar Jacó, het Marbella van de Pacific, waar de hipste clubs zijn, waar het zwaarst geraved wordt, waar het schoonste volk komt pronken. Maar dat wisten wij niet toen we vertrokken. Wij wilden gewoon genieten van het strand.
Onderweg zagen we reusachtige krokodillen lekker liggen zonnen. We stonden zelf op een bouwvallige brug met afbrokkelende borstwering, waar je mensen in groepjes zag samen staan, ieder klaar om een ander te grijpen en naar de krokodillen te gooien als het boeltje in elkaar zou zakken. Dat is niet gebeurd.
Het strand van Jacó is niet het allermooiste van Costa Rica: het zand is donker en ligt vol kiezels. Maar het is één van de weinige waar je redelijk veilig kunt zwemmen, vandaar de populariteit.
Gelukkig werd het strand snel en deskundig aangepast aan de wensen van de moderne bezoeker:
Het stadje zelf is een mengeling van souvenirwinkeltjes, fruitstalletjes, pubs, fastfoodtenten, hostels voor backpackers, surfwinkels, discotheken en verhuurders van motorfietsen en quads en straalt een vrolijke vakantiesfeer uit. Iedereen wandelt of fietst er, de een al wat rechter dan de ander.
Overdag loopt het strand vol met familietjes. Allemaal in een soort Blankenberge-chicque van dikke blote mannenbuiken en bermuda's en gouden halskettingen. En werkelijk iedereen met een blikje bier in de hand. Strand en bier horen hier bij elkaar.
Als de avond valt verdwijnen de familietjes naar de pizzarestaurants en wordt hun plaats ingenomen door het dansvolk. Bier wordt verruild voor vodka en Monster en de nauwelijks geklede lijven geven zich over aan de beats, die de hele nacht doorgaan.
En aan de drugs. Alles is verkrijgbaar, goede kwaliteit en aan scherpe prijzen.
Ook aan prostitutie wordt flink gedaan, meestal door vrouwen wier drugsverbruik zo groot is dat zelfs de scherpste prijzen onbetaalbaar worden. De eigenaar van het hotel waar we verbleven voert een felle strijd tegen de prostitutie. De dames van lichte zeden zouden de goede naam van de stad bezoedelen en moeten opkrassen. Van broodroof gesproken. En alweer blijf de fatsoenlijke hoerenloper in de kou staan. En de kleine dealer. Waar zijn de vakbonden nu?
Terwijl de feestvierders 's ochtends hun roes uit liggen te slapen op het strand en de fregatvogels en de pelikanen op zoek gaan naar hun ontbijt, verschijnen de eerste surfers.
Je ziet de surfplanken zonder surfers de lucht in schieten en af en toe moet er beach boy proestend door zijn maats uit de branding gered worden maar ze lijken zich reuze te amuseren. Al surfen ze niet al te fanatiek: ze warmen zich opzichtig op op het strand en peddelen dan loom door de branding en gaan dan vervolgens urenlang liggen dobberen en kletsen met elkaar. En tegen de middag komen de bierbuiken er weer aan met hun kroost en begint het hele circus opnieuw.
Zo gaat het leven voorbij, daar in Jacó.
De solodansers waren van het Ballet van New York en heel professioneel. Het corps waren leden van de plaatselijke balletclub en samen met de plaatselijke technici zorgde dat voor een vrolijke janboel: de muziek begon te vroeg of te traag of bleef hangen, de verkeerde decorstukken werden naar beneden gelaten en haastig weer opgetakeld, figuranten trapten op de zoom van elkaars jurken of weigerden het podium te verlaten na hun scène of zwaaiden naar vrienden in de zaal, het gordijn floepte onverwachts dicht en het licht ging uit; kortom: we hebben ons uitstekend vermaakt.
En natuurlijk zaten ze ook deze keer in het publiek: de Kenners. Nog voor de laatste maat van elke scène werd ingezet begonnen ze al te klappen, zodat iedereen goed merkte dat zij het ontwikkelde lieden zijn die hun klassiekers kennen. Ze jutten elkaar op en het eindigde ermee dat ze elk bij het einde een aparte staande ovatie inzetten, terwijl de verbaasde dansers die nog aan rondhuppelen en -springen waren de muziek niet meer konden horen en de finale eindigde in chaos met iedereen die zo maar wat op zijn eigen ritme danste; dit alles tot ergernis van de Kenners en tot groot vermaak van alle anderen.
We zijn naar zee geweest! Naar Jacó, het Marbella van de Pacific, waar de hipste clubs zijn, waar het zwaarst geraved wordt, waar het schoonste volk komt pronken. Maar dat wisten wij niet toen we vertrokken. Wij wilden gewoon genieten van het strand.
Onderweg zagen we reusachtige krokodillen lekker liggen zonnen. We stonden zelf op een bouwvallige brug met afbrokkelende borstwering, waar je mensen in groepjes zag samen staan, ieder klaar om een ander te grijpen en naar de krokodillen te gooien als het boeltje in elkaar zou zakken. Dat is niet gebeurd.
Het strand van Jacó is niet het allermooiste van Costa Rica: het zand is donker en ligt vol kiezels. Maar het is één van de weinige waar je redelijk veilig kunt zwemmen, vandaar de populariteit.
Gelukkig werd het strand snel en deskundig aangepast aan de wensen van de moderne bezoeker:
Het stadje zelf is een mengeling van souvenirwinkeltjes, fruitstalletjes, pubs, fastfoodtenten, hostels voor backpackers, surfwinkels, discotheken en verhuurders van motorfietsen en quads en straalt een vrolijke vakantiesfeer uit. Iedereen wandelt of fietst er, de een al wat rechter dan de ander.
Overdag loopt het strand vol met familietjes. Allemaal in een soort Blankenberge-chicque van dikke blote mannenbuiken en bermuda's en gouden halskettingen. En werkelijk iedereen met een blikje bier in de hand. Strand en bier horen hier bij elkaar.
Als de avond valt verdwijnen de familietjes naar de pizzarestaurants en wordt hun plaats ingenomen door het dansvolk. Bier wordt verruild voor vodka en Monster en de nauwelijks geklede lijven geven zich over aan de beats, die de hele nacht doorgaan.
En aan de drugs. Alles is verkrijgbaar, goede kwaliteit en aan scherpe prijzen.
Ook aan prostitutie wordt flink gedaan, meestal door vrouwen wier drugsverbruik zo groot is dat zelfs de scherpste prijzen onbetaalbaar worden. De eigenaar van het hotel waar we verbleven voert een felle strijd tegen de prostitutie. De dames van lichte zeden zouden de goede naam van de stad bezoedelen en moeten opkrassen. Van broodroof gesproken. En alweer blijf de fatsoenlijke hoerenloper in de kou staan. En de kleine dealer. Waar zijn de vakbonden nu?
Terwijl de feestvierders 's ochtends hun roes uit liggen te slapen op het strand en de fregatvogels en de pelikanen op zoek gaan naar hun ontbijt, verschijnen de eerste surfers.
(voor Peter, de anderen doen maar alsof hier niets staat) |
Zo gaat het leven voorbij, daar in Jacó.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten