Ik heb veel respect voor de natuur maar dat respect moet wel van twee kanten komen. En dat is niet altijd het geval, zoals we afgelopen weekend moesten ervaren.
We gingen naar Nationaal Park Manuel Antonio, hagelwitte stranden aan de kust van de Pacific, één van de populairste toeristenbestemmingen van het land.
Het dorp bij de ingang staat dan ook vol met hotelletjes en restaurants en toeristenwinkeltjes. Net voor we het park bereikten werden we tegen gehouden door officieel uitziende mannetjes die ons een parkeerplaats aanwezen en ons meteen lieten betalen voor een gids. Te laat realiseerden we ons dat het geen echte parkgidsen waren maar eigenlijk gewone dorpsbewoners die zelf een handeltje hadden opgezet in toeristengidserij en daar ontzettend veel geld voor vroegen. Maar toen hadden we al betaald. Dankzij onze gids hebben we een paar luiaards gezien. Niet meteen een prestatie: die dieren liggen toch zomaar een beetje in een boom te liggen. Verder niets. De gids was niet zo goed.
In Manuel Antonio komt de jungle tot aan het strand, wat heel uitzonderlijk is:
En in die jungle wonen allerlei dieren. Zo ook een familie schattige witschouderkapucijnaapjes, die van Carola en Emma een lekker stukje fruit kregen:
Ze betaalden deze daad van vriendelijkheid terug door Emma prompt te bekogelen met hetzelfde harde fruit dat ze net gekregen hadden. Recht op haar hoofd. Dat stemde Emma heel verdrietig.
Het water voor de kust van Manuel Antonio bevat uitzonderlijk veel zout, waardoor je blijft drijven, net zoals in de Dode Zee. Je hebt daar ook geen branding, alleen een zachte golfslag zoals in een tropisch zwembad. Je ligt dus lekker een beetje heen en weer te klotsen in het zonnetje. Ondertussen azen de dieren van het oerwoud echter op je spullen. Zoals een wel heel gemeen kijkende oude kapucijnaap die zachtjes door de bomen kwam aansluipen:
Niet veel later kreeg hij het gezelschap van enkele gemaskerde rovers, die het ook op onze spullen gemunt hadden (de kenners herkennen daartussen Gozie en Papi):
Hierop brak er een wild gevecht uit tussen Carola en de dieven, die zich niet zomaar lieten verdrijven en hun zinnen gezet hadden op onze rugzak. Uiteindelijk dropen ze af, achterna gezeten door mijn nochtans doorgaans vredelievende en diervriendelijke echtgenote die woest met een dikke stok zwaaide en luid verwensingen schreeuwde.
Toen we een boterhammetje zaten te eten kwam er een leguaan uit de bosjes gekropen:
We moesten heel hard lachen om de geniepige blik in zijn ogen. Het lachen verging ons enigszins toen hij bliksemsnel op Casper afsprong en bijna zijn klauwen in zijn lijfje zette. Wie had kunnen denken dat leguanen 1 meter hoog kunnen springen? Wij in ieder geval niet.
Terug in ons hotel kregen we het bezoek van een grote groep gele doodshoofdaapjes, die het dak gebruikten als brug tussen 2 grote bomen. Er waren ook een aantal moeders met kleintjes bij. Fantastische klauteraartjes:
In het bos rondom het hotel wonen ook brulapen. Er wordt gezegd dat de mannetjes brullen om hun territorium af te bakenen en vijanden te verjagen. Ik heb die beesten eens goed in de gaten gehouden en ben tot een heel andere conclusie gekomen. De mannetjes zijn voorzien van een stel uitzonderlijk grote en obsceen bungelende teelballen. Tijdens hun geklim en gespring en gebuitel door de boomtoppen knotsen ze hun klokkenspel wel eens keihard tegen de takken aan. Vandaar hun gebrul. Deze theorie vergt nog enig onderzoek maar ik geloof wel dat hij klopt: ik zou ook zo zitten brullen als me dat overkwam en ik zie geen enkele reden om aan te nemen dat dat bij apen anders zou zijn.
Vanuit onze kamer zagen we alweer een adembenemende zonsondergang:
Na die zonsondergang werd het iets minder plezierig. De eerste nacht werden we gewekt door een reusachtig vuurwerk: Enschede revisited. Er kwam maar geen einde aan. En daarna mariachimuziek tot de vroege ochtend. Er was een bruiloft in een naburig hotel. Het zijn wel feestneuzen, die Tico's.
De volgende nacht werden we uit onze slaap gehouden door onze buren: een Amerikaans stel dat duidelijk genoten had van de fijnste Colombiaanse coke. Met zijn bromstem bekende hij de meest genante zaken aan haar (en ook aan ons), zij reageerde daarop met een onophoudelijk idioot gegiechel. Op de muur bonzen had weinig zin: na een paar minuten stilte herbegon het gebrom en gegiechel elke keer. Alsof dat nog niet genoeg was gingen ze toen naar muziek luisteren. Johnny Cash. Nu laat ik altijd al liever een tand trekken zonder verdoving dan naar country te moeten luisteren maar om 2 uur 's ochtends en begeleid door stoned gegrinnik is het hels en ik had met plezier al mijn tanden veil voor stilte. En net toen ik dacht dat er nooit een eind zou komen aan de foltering werd het nóg erger: ze zetten Sade aan. Sade, hoe wreed kun je zijn. Ik ben bewusteloos gevallen.
Toen we 's ochtends luid met de deuren sloegen en onder de douche floten en zongen, werden we beloond met pijnlijk gesteun en gekreun vanuit de kamer van de buren die hun cokeroes probeerden uit te slapen. Dat maakte toch veel goed.
Tenslotte, een welverdiend rustmoment onderweg naar Manuel Antonio:
Ik hoop van u hetzelfde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten