Bij Emma op school was er 'living museum'. Alle kinderen moesten een held kiezen, zich in zijn leven verdiepen en zich dan verkleed als de held in kwestie een spreekbeurt over zijn leven geven. De eerste keer gewoon in de klas maar uiteindelijk buiten, voor een hele groep oudere kinderen en ouders. Zo zijn die Amerikanen wel: veel aandacht voor spreken in het openbaar en eigenlijk voor creatief omgaan met taal in het algemeen. Je merkt aan die kinderen, zelfs de native speakers, dat ze allemaal heel nerveus zijn als ze moeten spreken voor een grote groep onbekenden maar je ziet hun zelfvertrouwen groeien tijdens hun spreekbeurt en allemaal staarden ze aanvankelijk bedremmeld naar de grond maar tegen het einde van hun spreekbeurt durfden ze allemaal de luisteraars aan te kijken.
Ze konden kiezen uit een lange lijst helden, de meesten Amerikanen. Lincoln, Kennedy, Neil en Lance Armstrong, Diane Fossey. Maar ook Moeder Teresa, Pelé, Einstein, da Vinci en Simon Bolívar waren mogelijk. Naast een hele groep van wie ik nog nooit gehoord had maar die toch belangrijk geweest zijn voor de Amerikanen: piloten, ontdekkingsreizigers, muzikanten, dichters, burgerrechtenactivisten, sportlui.
Emma moest in het begin van het schooljaar niet meedoen aan die moeilijke dingen. Maar dat is afgelopen nu: hup, mee met de anderen. Dat doet haar goed. Ze was Hellen Keller, een dove en blinde vrouw die heel veel gedaan heeft voor haar lotgenoten. Ze vertelde dat allemaal met grote geestdrift en ik was een heel trotse vader.
"Eighdeen eighdy-eighd," zegt ze, en "I'm done" als ze wil zeggen dat ze ergens klaar mee is. Ze spreekt echt al heel goed Engels en ze heeft de Amerikaanse brutaliteit overgenomen om zomaar recht op mensen af te stappen en een praatje te beginnen. Wat een verandering.
We kennen nu al een aantal andere ouders en het is echt wel gezellig tijdens schoolactiviteiten.
Ik ben uitgenodigd voor een gesprek onder vaders, over hoe je om moet gaan met je puberdochter. Ze moeten nu toch echt niet gaan overdrijven: als ze denken dat ik de behoefte voel om diepzinnige gesprekken te gaan voeren met een aantal onbekende venten, waarbij diepe twijfel en onzekerheid en tranen beloond worden met een knuffel, hebben ze het echt wel verkeerd voor. Eerlijk, zeg! Al genoeg emotionaliteit in deze maatschappij.
Omdat wij af en toe ook op uitstap gaan, gingen we afgelopen weekend naar het Parque Nacional Marina Ballena, het walvissenpark. De trekroute van de bultrugwalvis, die voor de kust van Mexico en Californië gaat bevallen omdat het water daar warmer is en meer voedsel bevat zodat de kleintjes daar een grotere overlevingskans hebben dan in de zeeën van antarctica, komt vlakbij Dominical dicht tegen de kust, zodat ze vandaar vaak heel goed te zien zijn.
Voor de kust van het park zelf leeft ook een groep bultruggen permament. Tenminste: dat denken wetenschappers toch maar ze zijn daar niet zeker van. Het is namelijk niet zo gemakkelijk om te zien of er een permanente bewoner zijn kop uit het water steekt of een voorbijtrekker. Je kunt een walvis ook niet zomaar verdoven een een zendertje vastmaken aan een vin of zo, zoals dat met vissen en vogels gebeurt, er is geen enkel aquarium groot genoeg om zo'n verdoofd beest eens rustig vanalles om te binden. Wetenschappers weten merkwaardig weinig over deze reuzen.
Een onwaarschijnlijke toevalligheid is dat er vanuit het park een schiereiland in de vorm van een walvissenstaart de zee in steekt. Dat houd je toch niet voor mogelijk, voor een plek waar de dieren ook daadwerkelijk te zien zijn:
De stranden in de zuidelijke Pacific zijn veel uitgestrekter dan die in het noorden, waar je baaien hebt. In het zuiden zijn het kilometerslange stranden die zonder overgang doorlopen in de heuvels van het binnenland. En uitgestorven. je hebt het hele strand voor jezelf.
De onmetelijke oceaan nodigt sommigen uit tot stille contemplatie:
Anderen eerder tot het maken van etnische muziek op geïmproviseerde instrumenten:
Toen Carola en ik 's avonds bij ons huisje zaten scharrelde er een margay door het gebladerde boven ons hoofd. Een margay is een kleine jaguar die vooral in de bomen jaagt en kan klimmen als een aap. Hij kan zelfs ondersteboven naar beneden klimmen, wat van alle katachtigen enkel de nevelpanter hem nadoet. Een heel speciaal diertje en we hadden geluk dat we hem zo goed zagen: hij is heel schichtig en zeldzaam.
Voor de rest heerste er de hele nacht in het oerwoud weer het gebruikelijke lawaai: brulapen en -kikkers, gekrijs en gesnuif en gepiep en gegil. Vooral de krekels deden hun best. Er waren drie soorten: een soort die gewoon tsirpte, een soort die het geluid van een tandartsboor nadeed en een soort die het geluid maakte van een ouderwetse telefoonmodem. Maar allemaal zo ontzettend luid dat het leek alsof je in een houtzagerij met een hele grote modem zat. Onwaarschijnlijk. En daarbij 20 centimeter lange sprinkhanen, wandelende takken zo groot als mijn hand en allerlei andere insecten die zo reusachtig waren dat ik dacht dat we in Jurassic Park terecht gekomen waren.
En tenslotte, omdat het niet alleen wolven zijn die naar de maan huilen: